GELUIDSHINDER – ALGEMEEN
Geluidshinder is een vlag die vele ladingen dekt.
Personen die zich door geluid gehinderd voelen, noemen geluid eerder lawaai. Het hoeft hiervoor niet noodzakelijk om hard geluid te gaan. Ook geluid dat voor de ene zwak klinkt, zelfs haast onhoorbaar is, kan voor de ander toch zwaar belastend zijn en bijgevolg als lawaai worden bestempeld. De wijze waarop iemand geluid waarneemt en al dan niet als lawaai ervaart, hangt van een aantal factoren af, zoals van de sterkte en van het spectrum van het geluid maar ook de omstandigheden waarin de waarnemer zich bevindt, zijn evenzeer en soms meer bepalend voor de hinderervaring dan de sterkte alleen.
Hoe geluidshinder reguleren?
Maar wat doe je dan tegen hinderend geluid? Over geluidshinder komt men snel tot de vraag of “de norm” overschreden wordt. Maar over welke norm gaat het dan? En wat als die niet overschreden wordt?
Gelet op de grote verscheidenheid aan situaties, zou één enkele geluidshindernorm niet volstaan. Omgekeerd is het ook utopisch om te denken dat voor elke aparte situatie een specifieke norm kan vooropgesteld worden. Dit is eveneens niet werkzaam.
Gesteld dat er dan toch geschikte hindernormen zouden bestaan of uitgedacht worden, dan dreigt het gevaar dat men in een situatie belandt waarin personen gedwongen worden om hun hinderervaring te schikken naar de norm en dan wordt de norm een dictaat.
Net om aan die problemen te remediëren werkt ons rechtssysteem via twee wegen: de strafrechtelijke, absolute weg en de burgerrechtelijke, meer relatieve weg.
De strafrechtelijke weg: de absolute norm
Alvorens bepaalde activiteiten op te starten als bedrijf, moet men een omgevingsvergunning verkrijgen van de overheid. In die vergunning staan heel wat milieunormen die men moet naleven, zoals luchtverontreinigingsnormen, normen voor broeikasgassen en dus ook geluidsnormen. Al deze normen staan voor Vlaanderen opgelijst in de VLAREM-wetgeving.[1]
Wie deze absolute normen overschrijdt, begaat een milieumisdrijf en is bijgevolg strafbaar. Dit is dus essentieel recht tussen burger en overheid. De overheid kan sowieso optreden. Of iemand hinder ondervindt, laat staan een klacht indient bij de politie is op zich irrelevant.
Maar zulke omgevingsvergunningen worden weliswaar afgeleverd zonder afbreuk te doen aan de rechten van derden[2],[3] (lees: de rechten van burgers, zoals bv. de buurtbewoners). En net daarin zit de kern van dit betoog: Wie de strafnormen van VLAREM niet overtreedt, is wel vrij van misdrijf, maar kan wel degelijk bovenmatige hinder veroorzaken voor andere burgers. Dat is burgerlijk recht. Het recht dat speelt tussen burgers en bedrijven onderling.[4]
De burgerrechtelijke weg: is er bovenmatige geluidshinder?
In een maatschappij moeten burgers wel wat van elkaar verdragen. Dat men soms hinder ondervindt, is onvermijdelijk en is geen grond om naar de rechtbank te trekken.
Maar wanneer deze geluidshinder bovenmatig is, kan men wel naar de rechtbank trekken. De vraag rijst vervolgens welke criteria[5] spelen om tot bovenmatige hinder te besluiten.
- Ten eerste en meer algemeen houdt de burgerlijke rechter rekening met alle omstandigheden van het geval.
- Ten tweede houdt de rechter specifiek rekening met:
- Het tijdstip (Lees: overdag is minder erg, ’s avonds en ’s nachts is hinderlijker);
- De frequentie (Lees: gebeurt deze geluidshinder vaker? Is de situatie uitzichtloos?);
- De intensiteit van de hinder (Lees: hoe zwaar weegt de impact van het geluid?);
- De publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt (Lees: men moet meer dulden van openbare domeinen zoals parkjes of pleintjes die tot het gebruik van iedereen dienen, dan van een privépersoon);
- De eerste ingebruikneming (Lees: ten eerste de collectieve dimensie: wat is de bestemming van het gebied? In de stad kan men meer geluid verwachten dan op het platteland. Ten tweede, de individuele dimensie: wie woonde er eerst? Je kan minder snel klagen als je er zelf voor kiest om naast een luchthaven te gaan wonen.).
- We kunnen ons ook de vraag stellen of de rechter de psychische impact op de gehinderde kan betrekken in zijn afweging. Die impact kunnen we immers moeilijk objectiveren, waardoor de rechter zich hier moeilijk op kan beroepen. Toch pleit ik ervoor dat we rekening houden met deze impact.[6] Waarom zou een partij immers een rechtszaak opstarten als die helemaal geen grond tot klagen heeft?
- Een aspect dat eveneens aandacht verdient, is de gehoorgevoeligheid van het individu. Dit verschilt van persoon tot persoon. De gedachte als zou een bepaald geluid door ieder van ons als hetzelfde worden ervaren, is ver van de werkelijkheid, ook al wordt hierbij een groep beschouwd met zogenaamd ‘normaal gehoor’. De spreiding op de gehoorgevoeligheid is van de orde van een 20-tal decibel. [7]
Eens vaststaat dat de geluidshinder bovenmatig is, kan de rechtbank de geluidsveroorzaker veroordelen tot het ongedaan maken van de bovenmatige geluidshinder, inclusief herstel van de mogelijk veroorzaakte schade. Dit laatste is geen boete maar een vergoeding die toekomt aan de schadelijder.
Even recapituleren aan de hand van een illustratie: in het rode stuk overschrijdt een naburig bedrijf de geluidsnorm van onze milieuwet, met name VLAREM. De overheid kan ingrijpen en straffen opleggen. Onder de geluidsnorm, in het blauwe vak, kan de overheid niet optreden. Maar je kan als burger wel bovenmatige hinder ondervinden, waarvoor je een burgerrechtelijke rechtszaak kan opstarten. Hiervoor kan je dus herstel van de schade vorderen (bv. de buurman mag tussen bepaalde uren geen bovenmatig geluid meer maken en/of moet het geluid milderen, de buurman moet de kosten betalen voor extra geluidsisolerende schermen of moet andere geluidwerende maatregelen treffen, de buurman moet schadevergoeding betalen…).
Besluit
Geluid en geluidshinder kent vele verschijningsvormen. Op Vlaams niveau wordt geluid op strafrechtelijk niveau genormeerd via de VLAREM-regelgeving. Eens men deze normen overschrijdt kan de overheid ingrijpen (vergunning intrekken, boetes opleggen, …).
Maar ook onder deze normen kunnen burgers onderling hinder ondervinden van het geluid van naburige bedrijven of personen. Daar kan ook perfect een burgerlijke rechtszaak worden opgestart. Het komt er dan op neer aan te tonen dat men “bovenmatige hinder” lijdt. De rechter houdt rekening met alle omstandigheden en met de hierboven opgesomde specifieke omstandigheden in het bijzonder.
Het argument dat de VLAREM-norm niet werd overschreden, doet in een burgerlijk geschil gewoonweg niet ter zake.
[1] Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. Zie bijvoorbeeld:
- 2.2.4.1.1: Deze afdeling heeft als doelstelling het omgevingslawaai en de hieruit voortkomende geluidshinder en schadelijke effecten, te voorkomen of te verminderen en een goede geluidskwaliteit te bewaren.
- 4.5.2. Richtwaarden voor het specifiek geluid in open lucht en binnenshuis.
- 4.5.6.1, §1: De vergunningverlenende overheid kan strengere grenswaarden en meetomstandigheden opleggen voor het specifieke geluid voortgebracht door inrichtingen van klasse 1 of 2 gelegen in de nabijheid van stiltebehoevende instellingen of zones.
[2] Art. 78, §1 Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, verschenen in het Belgisch Staatsblad op 23 oktober 2014.
[3] Vlarem en de afgeleverde vergunning, zorgen voor rechtszekerheid. Van belang hierbij is te noteren dat het de vergunningverlenende overheid is die de te respecteren grenswaarden bepaalt en vastlegt in de vergunning. Daaruit volgt ook dat overheidsinstanties die instaan voor de handhaving van de grenswaarden en al dan niet naar aanleiding van klachten optreden, de opgelegde grenswaarden dienen te interpreteren en toepassen zoals in de milieuvergunning opgenomen maar ook niet strenger. Bijgevolg en voor zover de grenswaarden niet worden overtreden, zijn handhavingsinstanties onbevoegd om hinderklachten te behandelen.
[4] Het Hoofdstedelijk gewest (Brussel) en het Waalse gewest beschikken elk over een eigen regelgeving op het vlak van milieu, gelijkaardig met deze van Vlarem. Het Burgerlijk Wetboek daarentegen is een nationale wetgeving en dus van toepassing over heel België. De aangekaarte aspecten en de conclusies in dit betoog, gelden voor alle gewesten.
[5] Art. 3.101, §1, 2e lid Burgerlijk Wetboek.
[6] Hinderklachten, in het geval van geluidshinder, gaan meestal niet over materiële zaken maar raken de psychische impact ervan op de klager, als mens. Hier kan als argument worden aangevoerd dat psychische impact moeilijk te objectiveren valt en dat het gevaar bestaat van gemakkelijk af te glijden naar een subjectieve beoordeling van hinder, met de bijgedachte dat subjectief de vooringenomenheid van de klager impliceert. Dit is een aspect dat niet mag veronachtzaamd worden, maar anderzijds mag de term subjectief niet aangewend worden om elke hinderklacht die van psychische aard is, meteen af te blokken. Het begrip subjectief, wanneer gebruikt met betrekking tot geluidshinderklachten, dient gezien als behorend tot het subject, met ‘het subject’ niet in de betekenis van het ego van de klager maar wel als ego van de mensheid. Waar in een rechtszaak het subjectieve aspect van een geluidshinderklacht ter sprake komt, kan de rechter een gerechtsdeskundige aanstellen om de hinderklacht op haar technisch aspecten (d.w.z. zowel geluid-technisch als fysisch) te onderzoeken.
[7] Een aspect dat aansluit bij subjectieve hinder is de gehoorgevoeligheid van personen onderling. Op de gehoorgevoeligheid bij een grote groep met een normaal gehoor bestaat een aanzienlijke spreiding. De spreiding volgt statistisch gezien de curve van een normale verdeling en hiermee komt men tot de vaststelling dat de gehoorgevoeligheid bij ongeveer 10 % van de bevolking 10 dB beter is dan wat men als normaal beschouwt. Daartegenover staat ook dat een andere 10 % van de bevolking 10 dB minder goed hoort dan wat men als normaal beschouwt. Een spreiding over 20 dB voor 80 % van de bevolking is uitermate veel en het betekent dat men met alle omzichtigheid dient om te springen met de beoordeling van hinderklachten en dat men met overgevoeligheid rekening dient te houden, zeker wanneer de klacht betrekking heeft op lage niveaus. (Gehoorgevoeligheid: zie o.a. W. Burns, Noise and Man, John Murray, London, 1973).